Nieuwe uitspraak verduidelijkt beginselplicht tot handhaving en evenredigheidsbeginsel
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft recent haar rechtspraak verduidelijkt over de verhouding tussen de beginselplicht tot handhaving en het evenredigheidsbeginsel. Dit is een belangrijke ontwikkeling voor zowel overheden als burgers en bedrijven die met handhavingskwesties te maken krijgen. In deze blog bespreken we de belangrijkste punten uit deze uitspraak en wat dit betekent voor de praktijk.
Beginselplicht tot handhaving blijft het uitgangspunt
Overheidsinstanties hebben de plicht om in de meeste gevallen handhavend op te treden bij overtredingen. Dit wordt de beginselplicht tot handhaving genoemd. Dit principe is gebaseerd op het belang van rechtszekerheid: de feitelijke situatie mag in principe niet afwijken van wat juridisch is toegestaan. Daarom moeten bestuursorganen in de regel een last onder dwangsom of een last onder bestuursdwang opleggen wanneer een overtreding wordt vastgesteld.
Evenredigheidstoetsing: wanneer is handhaving onevenredig?
Hoewel handhaving de norm blijft, moet het bestuursorgaan bij elke handhavingsbeslissing ook het evenredigheidsbeginsel in acht nemen. Dit betekent dat een bestuursrechter toetst of het handhavingsbesluit geschikt, noodzakelijk en evenwichtig is. Dit volgt uit de zogenaamde Harderwijk-uitspraak van 2 februari 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:285).
Handhaving kan alleen achterwege blijven als er sprake is van een bijzonder geval waarin het algemeen belang bij handhaving moet wijken voor zwaarder wegende omstandigheden. Eén van de belangrijkste wijzigingen in de rechtspraak is dat concreet zicht op legalisatie voortaan wordt meegenomen in de evenredigheidstoetsing. Dit betekent dat als een situatie mogelijk gelegaliseerd kan worden, dit een rol speelt bij de beoordeling of handhaving evenredig is.
Andere redenen om van handhaving af te zien
Naast de toets aan het evenredigheidsbeginsel kunnen ook andere beginselen een rol spelen bij de beslissing om al dan niet te handhaven. Twee belangrijke beginselen zijn:
- Het vertrouwensbeginsel: als een bestuursorgaan verwachtingen heeft gewekt bij een burger of bedrijf dat er niet gehandhaafd zou worden, kan dat reden zijn om van handhaving af te zien.
- Het gelijkheidsbeginsel: als in vergelijkbare gevallen niet wordt gehandhaafd, kan dat een argument zijn om in een specifieke situatie ook niet op te treden.
Deze beginselen blijven echter zelfstandige toetsingsgronden. Ze leiden niet automatisch tot de conclusie dat handhaving onevenredig is, maar kunnen wel een aparte reden vormen om van handhaving af te zien.
Wat betekent dit voor de praktijk?
Deze uitspraak heeft belangrijke gevolgen voor de praktijk. Bestuursorganen moeten hun handhavingsbesluiten zorgvuldiger onderbouwen en expliciet motiveren waarom handhaving in een concreet geval al dan niet evenredig is. Burgers en bedrijven die met een handhavingszaak te maken krijgen, kunnen zich sterker beroepen op concreet zicht op legalisatie en andere omstandigheden die hun situatie uniek maken.
Conclusie
De Raad van State heeft met deze uitspraak de rechtspraak over handhaving en evenredigheid verder verduidelijkt. Handhaving blijft het uitgangspunt, maar bestuursorganen moeten beter onderbouwen waarom handhaving in een specifiek geval wel of niet gerechtvaardigd is. Dit biedt nieuwe aanknopingspunten voor zowel overheden als burgers en bedrijven die met handhavingsprocedures te maken hebben.
Wil je meer weten over handhavingskwesties en de juridische mogelijkheden? Neem dan contact op met Najama Voogd of Erin Speelman via info@sv-advocaten.nl.